Ze was mooi. Wondermooi. Maar zoals dat gaat in sprookjes was er iets onbereikbaars. Om tot volle wasdom te komen moest er iets wonderlijks gebeuren. En ondanks al het wonderlijke dat D’rbij beleefd had, was ze er toch nog niet volledig in geslaagd. De prins met het gouden ei in de heilige graal was waarschijnlijk nog onderweg naar haar.
D’rbij liep de torenkamer op. Turend uit het venster genoot van het prachtige terugzicht. Wat had ze in haar jonge bestaan al veel beleefd! Wat was ze geïnspireerd geraakt door al haar vrienden en vriendinnen. En wat had ze zelf al zovelen geïnspireerd.
Ze dacht met een glimlach aan haar vader. Die met liefde voor haar gezorgd had. Maar nu te moe was om alleen voor haar te zorgen. Hij moest haar loslaten. En andere ouders zijn er zomaar niet. Misschien ooit… die prins? Een levenskus? Ze ging zitten op het krukje naast het spinnewiel. Speelde er even mee en prikte zich. Op dat moment viel ze in een diepe slaap. En heel haar koninkrijk sliep met haar mee.